De 2 belangrijkste factoren die bepalen hoe goed of slecht een tiener zich in z’n vel voelt
Met de meeste jongeren gaat het goed, maar …
In Scandinavië, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten blijkt uit metingen door een groot internationaal onderzoek, Health Behaviour in School-aged Children (HBSC), dat het welzijn van tieners de laatste jaren achteruitgaat.
Hoe zit dat eigenlijk bij ons? In dit onderzoek dat in 2020 gepubliceerd werd in ‘The Lancet’, scoort België een verdienstelijke achtste plaats van de 180 onderzochte landen.
Als we kijken naar Vlaanderen is de conclusie van de Vlaamse JOP-monitor – de grote wetenschappelijke enquête van jongeren in Vlaanderen en Brussel die elke 5 jaar afgenomen wordt – duidelijk: samengevat kunnen we concluderen dat de meeste Vlaamse jongeren hun leven positief beoordelen en zich goed voelen.
Twee bepalende factoren voor welbevinden
Daar staat echter tegenover dat er ook een kleine maar noemenswaardige minderheid bestaat die ontevreden is met hun leven en kampt met negatieve gevoelens. Vooral het bevorderen van de geestelijke gezondheid, positieve familierelaties en het werken aan de bouwstenen van een zelfstandige, succesvolle toekomst zouden deze jongeren kunnen helpen om hun welbevinden te vergroten.
Enerzijds is het mooi om vast te stellen dat, tegen alle doemverhalen in, het met de meeste Vlaamse en Nederlandse jongeren relatief goed gaat.
Zeer opvallend hierbij is dat er twee factoren zijn die het meest ervoor kunnen zorgen dat jongeren zich slecht in hun vel voelen:
- Geslacht. Het is in de meeste landen zo dat jongens vaker en hoger welbevinden hebben dan meisjes. In andere landen zien we dat het welzijn van meisjes vaker daalt. En bijvoorbeeld in Vlaanderen hebben meisjes een significant groter risico op een lage levenstevredenheid dan jongens. Er zijn verschillende verklaringen mogelijk, onder andere hoe jongens en meisjes anders reageren op de puberteit en hoe meisjes meer last hebben van sociale stress of wat anderen over hen denken.
- Gezin. De gezinsvorm waarin kinderen en jongeren opgroeien heeft een duidelijke link met hun gevoel van welbevinden. Jongeren voelen zich vaker minder goed als ze niet in een intact gezin wonen en dan voornamelijk als de ouders apart wonen. In een dergelijke situatie leven, verdubbelt de kans dat de jongere ontevreden is over zijn leven in vergelijking met jongeren die wel in een intact gezin wonen.
En de school?
Waarschijnlijk had je dat (ook) de school een bepalende factor voor welbevinden zou zijn, maar uit de verschillende rondes van de Vlaamse JOP-monitor blijkt het welbevinden op school vooral door factoren buiten school bepaald te worden.
Het goede nieuws is dat de school gemiddeld gesproken het niet erger maakt, het slechte nieuws is dat de school het ook gemiddeld gesproken niet echt beter maakt. Begrijp dit vooral niet verkeerd. Het woord gemiddeld is hier cruciaal. Het is heel goed mogelijk dat kinderen zich zeer slecht voelen door situaties op school, bijvoorbeeld door pestgedrag, net zoals het ook mogelijk is dat de school voor sommige kinderen een veilige haven is waar ze even weg kunnen zijn van de ellende thuis.
Geheel in lijn met voorgaande JOP-studies kunnen we stellen dat verreweg de meeste jongeren in Vlaanderen graag naar school gaan: ze voelen zich sociaal geaccepteerd, hebben een goede relatie met leerkrachten, een positief academisch zelfbeeld en een redelijke interesse in het aanbod.
Maar het is niet allemaal peis en vree als je dieper kijkt naar verschillende groepen jongeren. Voor een deel van de kinderen en jongeren is de school geen fijne plek. Deze leerlingen zijn vaker afkomstig uit gezinnen waar de ouders lager opgeleid zijn of een migratieachtergrond hebben. Jongeren met een migratieachtergrond zijn wel zeer geïnteresseerd in wat ze op school leren, maar toch is hun academisch zelfbeeld lager dan gemiddeld. Dit is ook het geval voor jongeren uit een gezin met lager opgeleide ouders.
Ook opvallend is dat deze verschillen al ontstaan in de lagere school. Bij studerende en werkende jongeren zien we vaker psychische klachten, het is dus een probleem dat zich meer situeert bij jongvolwassenen (18 t.e.m. 25 jaar) dan bij tieners (12 t.e.m. 17 jaar).
Uit het boek ‘Met de kinderen alles goed’ van Pedro De Bruyckere.