Met een ingehouden glimlach ga ik liggen. Ingehouden, want ik had mijn vreugde de voorbije weken de hele tijd proberen zo klein mogelijk te houden.
Bij de vorige zwangerschap was het al na 5 weken misgegaan. Dus niet te blij zijn, niet te veel hopen voor die grens van 12 weken.
En toen … was het stil. In 1 seconde barst mijn voorzichtige vreugdebubbel. Ik hoor niets. Geen hartslag.
‘Ik ga je vertellen wat ik zie’, zegt mijn gynaecoloog zacht. Ik wil antwoorden dat het niet hoeft. Dat ik het al wel weet. Maar ik zeg enkel ‘oké’.
Het hartje van onze baby klopt niet meer. We zijn bijna 9 weken ver. Maar verder zal het niet gaan.
Die dag in de badkamer
Ik had de keuze. Ofwel liet ik de natuur haar gang gaan, ofwel zette ik het eigenlijke zwangerschapsverlies in gang met medicatie, ofwel ging ik voor een curettage.
Optie 1 was geen optie. Het idee dat ik nog dagen zou moeten rondlopen met ons dood kindje in mijn buik … neen, dat kon ik niet aan. En als ik narcose en opname in het ziekenhuis kan vermijden, doe ik dat ook liever. Dus koos ik voor de medicatie.
Drie dagen na het nieuws dat het hartje niet meer klopte en één dag na de tweede controle ter bevestiging maakte ik mij klaar voor de ‘confrontatie’.
Pijnlijk. Fysiek erg pijnlijk. En mottig, letterlijk, want de bijwerkingen van de medicatie gooiden ook mijn spijsverteringsstelsel overhoop en gaven me een koortsig gevoel. Het bloedverlies was naar en lichtjes beangstigend - de gynaecoloog had me gelukkig gewaarschuwd. Die dag in de badkamer, die momenten wil, maar kan ik nog niet vergeten.
Het idee en de plaats waar je baby naartoe verdwijnt, vind ik nog altijd hartverscheurend.
Fysiek duurde het langer dan ik dacht. Dan zou moeten. Want na vijf dagen bleek dat er nog placentaweefsel vastzat. En dat mijn baarmoeder bleef werken om dat weg te krijgen. Tot de gynaecoloog het weghaalde. Fysiek was alles toen ongeveer voorbij.
Minder recht op rouwen?
Mentaal en in mijn hart blijft het pijn doen. Dat is normaal, hoor je. En toch laat ik het mezelf niet toe om te rouwen. De dag na de miskraam stond ik aan de zijlijn in een sporthal, mijn team te coachen. Voor alle duidelijkheid: mijn eigen keuze, dus geen verwijt aan de ploeg, die op dat moment zelfs nog van niets wist.
Vrijdag verloor ik de baby, maandag was ik weer aan het werk. Met krampen. En bloedverlies. Maar kin omhoog, toch?
Ik worstel er hard mee. Het is vreemd, het is zo’n onzichtbaar verlies. Waardoor ik me schaam om me slecht te voelen. Of beter gezegd: waardoor ik het gevoel krijg dat ik er niet zo in mag blijven hangen. Of dat ik minder mag ‘rouwen’, omdat het maar zo’n 9 weken oud was - en eigenlijk al 2 weken gestopt was met groeien.
Maar ondanks het feit dat we de zwangerschap vrij stil hadden gehouden en ondanks mijn eigen tempering van de feestvreugde, had ik mezelf toch al toegestaan om wat verder te kijken. Naar het moment waarop we een gezin van drie zouden worden. Naar ons kindje. Na bijna twee jaar proberen.
Ik ga het stil maken
Het is eigenlijk tijd om te (laten) helen. Om ons verlies een plekje te geven. Ook al is het voor de buitenwereld geen tastbaar verlies. Dus in de aanloop naar Kerstmis en het feestgedruis wil ik het stil maken. Bij mezelf. Even in onze cocon kruipen.
Dat heeft niets te maken met de lieve mensen rond mij. Hun steun doet deugd. Maar ik doe het om het voelen toe te laten en daarna weer verder te gaan op een manier die juist aanvoelt. Die ook zal toelaten om écht door te gaan.
Om het volgende jaar opnieuw hoopvol de fertiliteitsafdeling binnen te stappen. Om opnieuw te gaan zitten in ons wagonnetje van de #fertiliteitstrein, nadat we waren rechtgestaan om af te stappen. Op naar regenbooggeluk.