Prima met z’n drietjes
‘Je hoeft nu toch nog niet te beslissen!’ hoor ik steeds als ik toegeef dat de keuze me een beetje verdrietig maakt. Maar de anderen weten niet wat voor een proces dit al voor me geweest is. Dit proces vond zijn oorsprong in de donkerste krochten van mijn zelfvernietigende gedachten tijdens de postnatale depressie die me lang in haar greep hield, en loopt vandaag nog steeds door in een periode die ik voorzichtig omschrijf als ‘ik voel me goed en misschien zelfs zo goed dat ik het wat verdacht begin te vinden’.
De mening van de anderen ten spijt, T. en ik vinden het prima met z’n drietjes. En L. denk ik ook. We weten van waar we komen en zijn heel erg zeker dat we nooit meer naar die duisternis willen terugkeren.
Ideaalbeeld met meerdere kindjes
Ooit was het anders. T. en ik waren nog tieners toen we elkaar eeuwige trouw beloofden. Al had ik hem in de eerste prille weken haast weggejaagd met mijn antwoord op de vraag ‘hoeveel kinderen wil jij?’
Mijn antwoord?
‘Ik wil er vier!’
Je had de paniek op zijn gezicht moeten zien ;-)
Te lang heb ik me gespiegeld aan mijn warme en gezellige kindertijd. In ons gezin waren we met vier kinderen thuis. Heerlijk, sfeervol en met momenten ook lekker druk met af en toe kletterende ruzies. Maar we hadden zoveel aan elkaar. En botste het even met één iemand, waren er genoeg anderen om je mee te gaan amuseren. Dat wilde ik ook voor L.
Ik, intussen eind de twintig, had het aantal kindjes wel teruggeschroefd naar twee. Mijn ideaalbeeld was verschoven naar twee broertjes. Hoe blij was ik dat ons eerste baby’tje een jongetje was. Het was de start van ons prachtig denkbeeldige gezin dat ik voor ogen had.
Wat heb ik gedaan?
Maar toen was L. daar. En liep het totaal niet zoals ik gepland had. Het oneindige huilen van ons huilbaby’tje verpletterde ons en kneep alle hoop, moed en vreugde uit ons lijf. T. en ik hadden zo veel moeite om ons staande te houden in die helse, duistere en eenzame (corona)periode.
Lieve kleine L. was zo gewenst. Hij was alles wat ik wilde. En toch kon ik dat niet inzien. Ik zag enkel een kindje dat ik niet getroost kreeg en voelde me een complete mislukkeling. Ik vertoefde in een constante staat van paniek, die me ‘s avonds voor het (proberen) slapengaan om het hart sloeg.
En dan ontspon zich de volgende conversatie met mezelf:
- Wat heb ik gedaan? Ik kan dit niet nog eens. Maar ik kan ook niet terug nu.
● Maar dan is L. alleen. En dat is zielig.
- Enige kinderen kunnen ook gelukkig zijn.
● Ja, maar vind jij dat ook echt?
- …
● Vond jij het niet gezellig thuis, met je broers en zus?
- Ja, absoluut, maar…
● Wat ‘maar’? Gun jij je kind geen geluk? Ben je echt zo’n egoïst? Of ben je een zwakkeling?
- Laat me met rust voor ik ga huilen. Noem me gerust zwak. Ik kan dit écht geen tweede keer.
Lege baarmoeder
Het was en is nog altijd een hele worsteling. Ik kan dit geen tweede keer. Dat denk ik tot op de dag van vandaag nog steeds. En ik ben er vrij overtuigd van dat dit gevoel ook zal blijven. Maar dat is oké. L. is mijn schatje van een patatje. Een leven zonder hem kan ik me niet voorstellen. Net zoals alle andere mama’s beweren, kan ik nu ook overtuigd zeggen dat ik mijn ventje doodgraag zie en dat ik ontzettend blij ben dat hij er is. Dat neemt helaas niet weg dat de lijdensweg naar dit punt niet voor herhaling vatbaar is ;-)
Die eerste maanden zag ik een tweede kindje zeker nog zitten. De spoedkeizersnede was nog niet volledig verteerd en een potentiële tweede zou ook deze speciale exit krijgen, maar dat had ik zeker nog over voor zo’n schattig baby’tje.
Zeker toen ik zes weken na de bevalling op controle moest en op de echografie die akelig lege baarmoeder zag, miste ik al de aanwezigheid van een klein hummeltje in de buik. Op dat moment leefden we ook nog “maar” zes weken zonder slaap en met massief veel huilen. Naïef als we waren, hoopten we dat het na de beruchte huilpiek wel zou beteren. Na drie maanden was het nog steeds niet beter. Maar oké, drie maanden afzien… dat kunnen we vast nog wel een keertje.
Op vier maanden begonnen we ons wel af te vragen waarom L. nog steeds huilde, terwijl alle artikelen die we lazen beweerden dat de meeste baby’s dan wel minderen met huilen. Op vijf maanden begonnen we moe te worden. Heel erg moe. Maar we sleepten ons moedig voort. Zes maanden was ook vaak een keerpunt. Toen we zes maanden naderden, was het nog steeds pure hel. En dachten we: fuck it. Nooit meer.
Gekmakende gedachten
Iets weten en rationeel beslissen, staat helaas wel volledig los van je emoties. Rationeel weet ik dat T. en ik de beste keuze maken, gevoelsmatig ben ik er nog niet. Zeker niet wanneer we op babybezoek gaan en L. telkens heel geïnteresseerd is in dat kleine mensje en zijn zorgzame kant boven komt. Hij zou een lieve grote broer zijn, dat weten T. en ik.
Dat eerste levensjaar zocht ik voortdurend geruststelling en bevestiging dat ik een “juiste” keuze maakte. Ik schuimde online (wetenschappelijke) artikelen af die me vertelden dat enige kinderen net zo gelukkig kunnen zijn als kinderen met broers en zussen. Maar ook al vertelden ze me dat, kon ik het warme nest waarin ik zat niet van me afschudden. L. gaat dat dan nooit hebben. Het is niet het beeld dat ik voor ogen had. Doe ik hem dan te kort?
Zeker toen iemand me op het werk verontwaardigd ‘doe hem dat niet aan!’ toewierp als ik zei dat L. alleen zal blijven. Of een familielid op L.’s verjaardagsfeestje aanhaalde dat ‘alleen zijn’ ook maar zielig is. Dus ik kreeg weer de boodschap dat ik L. tekort doe. Neem daarbij in rekening dat ik midden in een depressie zat en dus al niet echt het gevoel had dat ik goed bezig was als mama, en je kunt je voorstellen dat ik mezelf dag in dag uit gek maakte met wat ik nu het best kon doen. Vergezeld met een reusachtig schuldgevoel, uiteraard.
Daarnaast was er ook die sluimerende angst: wat als het tweede ook een huilbaby is? Reflux is alvast erfelijk en de kans erop is groter als het eerste kindje dat heeft. Eén collega van me heeft twee huilbaby’s gehad, een andere had een refluxbaby en de tweede had het ook. Dat wilde ik niet. Dat kan ik ook niet dragen.
Gebrek aan draagkracht en angst voor herval
Aan die draagkracht (of net het gebrek eraan) voel ik het sterk dat T. en ik een veilige beslissing nemen. We hebben meer dan een jaar met een constant huilende baby samengeleefd en nu, bijna vier jaar later, zijn de nachten ook nog regelmatig om niet over naar huis te schrijven. L. leren eten vond ik ook een nachtmerrie, met wat er met mijn broer Robin gebeurd was. Enkele maanden geleden keken T. en ik samen naar een serie, waarin een personage met een continu huilende baby zat. We voelden de stress meteen weer in ons lijf kruipen, en smeekten binnensmonds meteen om het te laten ophouden. Hoor ik een krijsende baby op straat en stopt het niet snel genoeg, verstijven mijn schouders rond mijn nek en voel ik weer buikkramp opkomen.
Nee, we hebben helaas genoeg babygehuil voor de rest van ons leven gehoord. Bovendien is er ook wel een beetje angst voor herval. Persoonlijk vind ik mezelf te verknipt voor een tweede kind. En eenmaal je een (postnatale) depressie hebt gehad, is de kans groter om dit nog eens te krijgen. Wat ik ab-so-luut niet wil.
Uiteraard word ik vandaag goed omringd en krijg ik de nodige hulp, maar ik heb geen zin om het uit te testen. Mijn psychologe was wel zo lief om alvast één argument van me onderuit te halen. Zo vertelde ik haar dat L. niets aan depressieve ouders heeft en dat er voor hem gezorgd moet worden, waarna zij erop sprong met de vraag: ‘En heb je dan niet voor hem gezorgd, ondanks alles?’ En dan kan ik trots zeggen: ‘Ja, dat heb ik gedaan.’
Geen rammelende eierstokken meer
Het proces naar deze beslissing is eentje met vallen en opstaan. Met R. van de Moeder Baby Eenheid en mijn psychologe heb ik al veel gesprekken gehad over een tweede kindje. En ze hebben me al veel inzicht geboden. Mocht er een accidentje gebeuren, dan hebben T. en ik alvast beslist dat dat accidentje mag blijven. We weten wat voor een wonderlijk persoontje eruit kan groeien. Maar is het dan uit een échte wens? Nee, het is meer een ethische kwestie. En ook wel omdat we weten dat we het dan vast ook zo ontzettend graag zullen zien als L.
Maar gevoelsmatig is de kinderwens weg. En niet alleen omwille van de angst om van wat kan komen. Ondanks ik soms nog jaloezie voel bij koppels die een zwangerschap aankondigen, en het langs alle kanten wringt, ebt dit gevoel ook weer weg. En zeker als de persoon in kwestie bevallen is. Als we nu op babybezoek gaan en ik dat schattige hummeltje zie liggen, voel ik vertedering. Vroeger ging dit gepaard met lichte afgunst en dwingende ‘ik wil dat ook!!!’-gedachten, maar die zijn met de noorderzon vertrokken. Wat alleen versterkt wordt als het minimensje begint te huilen en de kersverse ouders over hun ervaringen vertellen. Dan denk ik oprecht ‘jullie liever dan ik’. Ik heb mijn baby. Het is oké. Tel je zegeningen, mens. Geen rammelende eierstokken meer te vinden hier.
Weg met de babyspullen
De beslissing moest voor mij ook concreet gemaakt worden. Dus schreef ik me uit bij de nieuwsbrief van Dreambaby (heb ik toch niet meer nodig) en ging ik met mijn zus op een tweedehandsbeurs van de Gezinsbond staan. Waar ik niks verkocht. En onrustig werd dat die spullen in huis bleven en die de optie voor een tweede open hielden. ‘Het is een teken dat je toch nog een tweede moet nemen!’ grapte iemand.
Nee. Die spullen moesten weg. En intussen zijn ze ook weg. Samen met mijn papa zijn we alles naar een babytheek gaan brengen. Het deed me pijn om die gloednieuwe, dure spullen zomaar gratis weg te geven (de opbrengst was anders naar L.’s spaarboekje gegaan), maar de gedachte dat de spullen nu voor (hopelijk veel) andere baby’tjes kunnen dienen, maakt me wel blij.
Deze keer ‘te goei’
‘Elk kind is een verzwaring. Je moet niet denken dat het met een extra kind alles beter en lichter wordt,’ vertelde een ex-collega me, zelf mama van drie. Daar ben ik rotsvast van overtuigd. Soms grap ik met T. dat we uit elkaar zouden gaan als er nog eentje komt (we hebben namelijk door die heftige periode ook een stevige huwelijkscrisis achter de rug), waarop hij dat doodleuk beaamt met een 'echt he’. Grappig en tegelijkertijd een beetje tragisch hoe we hier op dezelfde lijn zitten ;-)
Mijn psychologe is lief voor me en zegt me dat ik het de eerste keer ook goed gedaan heb, maar in me blijft een bepaald verlangen wat hangen. Het is niet zozeer een tweede kindje dat ik wil. Meer dan de ‘toch een tweede’ wens, overstemt de ‘wat als’. Soms zou ik de tijd met L. opnieuw willen doen, met de kennis die ik nu heb. Inhalen wat we gemist hebben. Het proberen ‘te goei’ te doen. Het huilen niet persoonlijk genomen hebben. Sneller hulp ingeschakeld hebben en misschien zo de zwaarste kanten van de depressie vermeden hebben. L. zo goed als het kan getroost hebben, liefhebben en niet van me afgestoten hebben (ik kan me de opkomende agressie en woede me helaas nog goed voor de geest halen). Ik zou het zo opnieuw doen, en dan hopelijk (nog) beter.